In Onrechtmatige daad (1) besprak ik de praktische zijde van dit leerstuk, geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. In deel 2 over dit onderwerp behandel ik de vraag aan welke voorwaarden in beginsel een gedraging moet voldoen, wil deze rechtens gekwalificeerd kunnen worden als een onrechtmatige daad zoals bedoeld in artikel 6:162 van het BW.
Het onrechtmatige daad vraagstuk is in de praktijk erg belangrijk voor een maatschappij zoals we die in Nederland kennen, omdat veel vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid/schadevergoeding via artikel 6:162 BW gestalte hebben gekregen. Aan welke criteria dien je een daad te toetsen om vervolgens tot de conclusie te kunnen komen of die daad wel aldan niet onrechtmatig is? Dat zijn er om precies te zijn vijf: (1) onrechtmatigheid, (2) toerekening, (3) schade, (4) causaliteit, (5) relativiteit.
1. Onrechtmatigheid (artikel 6:162 lid 2 BW)
Wanneer staat de onrechtmatigheid van een gedraging vast? Lid 2 van artikel 6:162 BW zegt daar het volgende over:
Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht (1.1) en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht (1.2) of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (1.3), een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (1.4).
1.1. Inbreuk op een recht
Onrechtmatigheid staat in ieder geval vast wanneer er sprake is van inbreuk op een recht. Het type recht waar hier over gesproken wordt is doorgaans een subjectief recht. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om de voorruit van mijn auto stuk te slaan met een honkbalknuppel, zelfs niet als ik diezelfde auto kort daarvoor heb gebruikt om over je mooie gesigneerde voetbal heen te rijden.
1.2. Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht
In Nederland bestaan tienduizenden wettelijke regels waar rechten en plichten uit voortvloeien. Als een norm geschonden wordt die ten doel heeft iemand te beschermen tegen een onrechtmatig doen of (na)laten dan staat onrechtmatigheid van de gedraging in beginsel vast als de norm die strekt tot bescherming van de gelaedeerde is geschonden.
1.3. Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt
Waar geen inbreuk plaatsvindt op een recht en ook geen sprake is van een doen of laten in strijd met een wettelijke plicht, kan toch sprake zijn van een onrechtmatig handelen. Er staat nergens in de wet dat het verboden is een leugen te verspreiden, of om essentiële informatie achter te houden. Toch kan dat in concrete gevallen zeer onrechtmatig zijn.
1.4. Rechtvaardigingsgronden
Soms valt een op zichzelf onrechtmatige gedraging te rechtvaardigen. Een juridisch voertuig waarmee dat kan wordt een rechtvaardigingsgrond genoemd. De rechtvaardigingsgronden die we in het Nederlandse rechtsstelsel kennen zijn:
- Overmacht;
- Noodweer;
- Opvolging van een wettelijk voorschrift of wettelijke bevoegdheid;
- Uitvoering van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel;
- Toestemming van degene tegen wie de gedraging zich richt.
Als een collega mij vraagt zijn t-shirt in tweeën te knippen omdat hij dat leuker vindt staan, kan hij achteraf natuurlijk niet roepen dat het onrechtmatig was van mij om zijn t-shirt kapot te maken. Ook toestemming van degene tegen wie de gedraging zich richt wordt doorgaans aangemerkt als een rechtvaardigingsgrond.
Nu de onrechtmatigheid van een gedraging vast is komen te staan, is het tijd te gaan kijken naar het volgende vereiste: toerekening.
2. Toerekening (artikel 6:162 lid 3 BW)
Lid 3 van het inmiddels beroemde artikel 6:162 BW vertelt ons wanneer een daad kan worden toegerekend:
Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
De toerekening van een onrechtmatige gedraging is vaak niet het grootste probleem. De vraag die hier gesteld moet worden is: is de schade voortvloeiende uit de onrechtmatige gedraging, toe te rekenen (de schuld van) de persoon op wie de schade wordt verhaald? Voor kinderen jonger dan 14 jaar is een aparte regeling getroffen en voor personen van 14 jaar of ouder onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming is ook iets bijzonders aan de hand. Het tweede deel van lid 3 heeft onder meer betrekking op de toerekening van de gedraging van een jong kind aan zijn ouders of van de onrechtmatige gedraging van een werknemer aan zijn werkgever.
2.1. Toerekening bij kinderen jonger dan 14 jaar
Artikel 6:164 BW vertelt ons dat een gedraging van een kind dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, hem niet als onrechtmatige gedraging kan worden toegerekend. Dit zit hem in het gegeven dat zulke jonge kinderen vaak nog niet bewust zijn van de daden die ze verrichten, alsmede de daarmee samenhangende gevolgen. Wat is in kinderogen een onrechtmatige daad? Daarom komt in deze gevallen de aansprakelijkheid van de kinderen voor risico van de ouders of wettelijke voogd(en).
2.2. Toerekening bij een leeftijd van 14 jaar of ouder, onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming
Kun je het iemand met een geestelijke afwijking een onrechtmatige gedraging toerekenen (is het zijn schuld)? Die discussie heeft de formele wetgever uit de weg willen gaan, en daarom bepaalt art. 6:165 BW dat een geestelijke of lichamelijke afwijking niet aan toerekening in de weg hoeft te staan.
3. Schade
Een onrechtmatige gedraging waarbij geen schade is ontstaan, komt zelden voor. Een voor zover een dergelijke gedraging voorkomt is de vraag in hoeverre het interessant is daar tijd en energie aan het besteden om de betreffende gedraging te bespreken. In de tiende afdeling van boek 6 BW (art. 6:95 e.v.) wordt besproken welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dit is vermogensschade en ander nadeel wat zowel geleden verlies als gederfde winst bevat. De rechter is vrij (6:97 BW) om de schade te begroten op de wijze die hem, gelet op de aard van de schade, het meest in overeenstemming lijkt. Het kan hierbij zowel gaan om concrete schadevergoeding (waarbij middels ‘bonnetjes’ aangetoond moet worden wat de schade nou precies is), als abstracte schadevergoeding. Deze laatste vorm tref je doorgaans alleen aan bij vermogensschade en dus niet bij letselschade.
Bij het begroten van het schadebedrag dient rekening gehouden te worden met causaliteit (wederom een vraag van toerekening: in hoeverre is de totale ontstane schade toe te rekenen aan de betreffende (rechts)persoon?), alsmede met een eventuele eigen schuld waardoor de gelaedeerde een deel van de schade zelf moet vergoeden. Voor zover de onrechtmatige gedraging ook een voordeel als gevolg heeft gehad, dient deze te worden verrekend (voor zover dit redelijk is) bij de vaststelling van de schade (art. 6:100 BW).
Als er nadrukkelijk om wordt verzocht kan de rechter, zo vertelt artikel 6:103, beslissen over te gaan tot veroordeling van betaling van de schade anders dan in geld (in natura dus). Zie ook het arrest Pos/Van den Bosch.
Het leerstuk van schadevergoeding is nog veel uitgebreider en bovenstaande geldt veelal in beginsel. Dit weblogitem behandelt slechts de term en daarom is er geen ruimte om op verdere details in te gaan.
4. Causaliteit (condicio sine qua non-verband)
Als door mijn fout (mijn onrechtmatige gedraging) een file ontstaat van 20 km, daardoor meneer Janssen te laat is voor zijn diner, daardoor zijn business partners boos zijn en de zakendeal niet door willen laten gaan, daardoor voor niks naar Nederland zijn gevlogen vanaf Zuid-Afrika, ze chagrijnig thuis komen bij hun partner, die de volgende dag minder goed presteert op het werk waardoor de omzet van het bedrijf omlaag gaat, de directeur van dat bedrijf dat jaar minder winst uit kan keren en daardoor de rekening van zijn dure Rolex-horloge niet kan betalen en Rolex genoodzaakt is een incassobureau in te schakelen, ben ik dan aansprakelijk voor al deze schade?
Het antwoord is, natuurlijk zou ik haast zeggen, nee. De schade moet in een voldoende causaal verband staan met de onrechtmatige gedraging. Het is evident dat in dit geval door de door mij veroorzaakte file, mijn gedraging van invloed is geweest (of geweest kan zijn) op de vordering die Rolex op de directeur heeft. Maar omdat de schade zo ver weg van mijn gedraging af staat, zou het niet redelijk zijn om deze ook op mij te verhalen, om nog maar te zwijgen over de grote bewijsproblematiek die deze situatie met zich meebrengt.
De noodzakelijke causaliteit is gelegen in het woordje dientengevolge van art. 6:162 lid 1 BW. De schade moet dientengevolge de gedraging ontstaan zijn.
5. Relativiteit
De (geschonden) norm die ingebracht wordt die de onrechtmatigheid van de gedraging impliceert, moet als doel hebben hebben het geschonden recht te beschermen. Zo zijn er regels waar reclame voor geneesmiddelen aan moet voldoen die als doel hebben te voorkomen dat mensen te veel pillen gaan kopen en slikken. Je mag bijvoorbeeld geen voetbalveldgrote billboards ophangen op de Dam met de tekst “Slik medicijn X 7 weken lang, en je voelt je weer helemaal lekker!”. Als ik als medicijnproducent naar de rechter stap omdat mijn naaste concurrent briefjes stuurt naar huisartsen waarin die opgeroepen worden niet langer mijn merkmedicijn voor te schrijven, maar goedkopere zgn. generieke medicijnen dan is dat niet aardig. Maar kan ik mij voor het aantonen van de onrechtmatigheid dan beroepen op de reclameregels voor geneesmiddelen? Het antwoord is in dit geval nee. Omdat de betreffende regels als doel hebben de consument te beschermen en niet om concurrentie te reguleren, zal in dit geval de relativiteit ontbreken.
Wel speelt de overtreding van wetten, normen en regels wel een rol bij de beoordeling van onrechtmatige daadsvorderingen gebaseerd op ‘een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt‘, het zou dan kunnen dienen als extra argument om aan te voeren dat de betreffende gedraging indruist tegen wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
-DM
Geef een reactie