Eind vorig jaar besprak drie reeksen arresten die van grote betekenis zijn gebleken voor het Burgerlijk Recht, meer specifiek het Aansprakelijkheidsrecht. Vandaag begin ik met de bespreking van enkele bijzonder belangrijke arresten op het gebied van het Contractenrecht.
NJ 1977, 241, Bunde/Erckens (Misverstand-arrest)
Als partijen die een overeenkomst willen sluiten in die overeenkomst vage termen gebruiken die door de partijen op een volstrekt andere manier zijn geïnterpreteerd, hangt het antwoord op de vraag of er wel of geen overeenkomst tot stand is gekomen in beginsel af van wat beide partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen in de specifieke omstandigheden op mochten maken. Daarbij kunnen de volgende zaken volgens de Hoge Raad een grote rol spelen: a) of de ene uitleg van de vage term meer voor de hand ligt dan de andere; b) indien de vage term een vaststaande technische betekenis heeft, de partij die deze betekenis hanteert er vanuit mocht gaan dat de andere partij dit ook zou doen; c) of de andere partij zich deskundig bij had laten staan en de wederpartij mocht verwachten dat deze die betekenis kende en die andere partij daaromtrent voorlichtte; d) of het gebruik van één van de betekenissen zou leiden tot een resultaat dat niet of minder goed te rijmen is met wat beide partijen voor ogen hadden met de overeenkomst.
NJ 1987, 267, Westhoff/Spronsen
Als een werknemer verklaart ontslag te nemen, zonder dat in werkelijkheid te willen, dan doet er zich een bijzonder probleem voor. Dit is de situatie zoals die zich in dit arrest voordeed. De Hoge Raad oordeelt net als de Rechtbank dat er in het onderhavige geval wel degelijk sprake was van een opzegging die ook als zodanig mocht worden opgevat door Spronsen Transport B.V., de werkgever. In deze zaak lijkt de Hoge Raad veel waarde te hechten aan het feit dat de werkgever enkele dagen heeft gewacht met het verzenden van een brief ter bevestiging van het ontslag, om te kijken of de voormalig werknemer nog terug zou willen komen op zijn ontslag. Dit heeft hij niet gedaan. Hoewel in casu niet van toepassing verklaard, geeft de Hoge Raad ook mee dat indien een werknemer door ontslagneming in een ongunstiger toestand zou komen dan waarin hij zonder die ontslagneming zou hebben verkeerd, er een onderzoeksplicht ligt op de werkgever die niet zonder meer de werknemer aan de ontslagneming mag houden. In het bijzonder als de werknemer op het moment van ontslagneming niet in staat was zijn wil te bepalen omdat hij toen in een hevige gemoedsbeweging verkeerde of handelde onder invloed van een stoornis van zijn geestvermogens.
NJ 1983, 723, Plas/Valburg
De Hoge Raad heeft in dit arrest bepaald dat vergoeding van gemaakte kosten in de precontractuele fase van de totstandkoming van een overeenkomst ook dan kan bestaan wanneer de onderhandelingen nog niet in een stadium zijn geraakt dat een der partijen te goeder trouw de onderhandeling niet meer af zou mogen breken. Dit kan al het geval zijn zodra een stadium is bereikt waarin het afbreken van de onderhandelingen gelet op de redelijkheid en billijkheid niet meer mogelijk is zonder daarbij een deel van reeds door de de wederpartij gemaakte kosten te (moeten) vergoeden.
In dit arrest ging het om de Gemeente Valburg en een Plas Bouwonderneming B.V. die een offerte had opgesteld voor de bouw van een zwembad.
NJ 1958, 67, Baris/Riezenkamp
Dit arrest maakt duidelijk dat de partij die door onzorgvuldigheid in dwaling heeft verkeerd, niet met succes een beroep kan doen op dwaling. Ook leert dit arrest ons dat als er als verweer een beroep wordt gedaan op geweld, dwaling of bedrog, een vordering tot vernietiging van een overeenkomst niet nodig is. Als het verweer aanvaard wordt is dit het rechtsgevolg.
NJ 1991, 759, Van Lanschot/Bink
In dit arrest van de Hoge Raad wordt uitgemaakt dat een borgstellingsovereenkomst wegens dwaling vernietigbaar kan zijn, wanneer de borg bij het vormen van zijn oordeel over de kans dat hij tot nakoming zal worden verplicht is uitgegaan van een dusdanige verkeerde voorstelling van zaken dat, indien hij wèl een juiste voorstelling van zaken had gehad, niet bereid zou zijn geweest de borgtocht te verlenen. Dat geldt ook als de dwaling niet verweten kan worden aan de wederpartij van de borg. F. van Lanschot Bankiers NV bepleit in casu dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg moet blijven. Het staat een professionele kredietverlener als een bank alleen vrij dat te betogen indien hij stelt en evt. bewijst dat hij de borg over de risico’s verbonden aan het aangaan van een borgtocht heeft ingelicht.
NJ 1998, 666, Offringa/Vinck&Rosberg
Mededelingsplicht en onderzoeksplicht. Als de ene partij niet voldoet aan haar onderzoeksplicht doet dat niks af aan dat de andere partij een mededelingsplicht kon hebben. En als dat zo was, mede gelet op of deze plicht naar de in het verkeer geldende opvattingen bestaat en rekening houdende met dat deze regel mede in het leven is geroepen om ook de onverzichtige koper te beschermen tegen het verzwijgen van relevante gegevens door de wederpartij, dan gaat de mededelingsplicht vóór de onderzoeksplicht.
NJ 1966, 183, Booy/Wisman
Dwaling kan niet berusten op een volledige en enkel toekomstige gebeurtenis. In onderhevige casus werd door koper een kraan gekocht waar geen kentekenbewijs voor afgegeven zou worden. Het afgeven van het kentekenbewijs is weliswaar een toekomstige gebeurtenis, doch ging het om een dwaling omtrent ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bestaande omstandigheden en niet een dwaling in een toekomstverwachting.
In verband met een geringe inspanning bij het bestuderen van ieder arrest afzonderlijk, kan het zijn dat bovenstaande samenvatting niet geheel nauwkeurig is en/of onjuistheden bevat. Verbeteringen of aanvullingen verneem ik graag per e-mail!
Geef een reactie