De komende tijd zal ik kort en bondig enkele arresten bespreken die van belang zijn in het Burgerlijk Recht. Vandaag de eerste reeks!
NJ 1961, 568, Beukers/Dorenbos (Tandarts-arrest)
Kan iemand die onbevoegd een wettelijk beschermd beroep uitoefent door ambtsgenoten aangesproken worden op schade (misgelopen inkomsten, benadeling omdat bevoegde ambtsgenoten een dure opleiding hebben moeten betalen, enz.) op basis van 6:162 BW? De Hoge Raad meent van wel.
NJ 1966, 136, Coca Cola/Duchateau (Kelderluik-arrest)
Om vast te kunnen stellen of een gedraging onrechtmatig is, moet de omvang van de last om het risico te vermijden worden afgewogen tegen de kans op schade en de gemiddelde gevolgen van deze schade. Naast deze Learned Hand-factoren voegt de HR een extra factor toe in de vorm van een vraag. Deze vraag kan geformuleerd worden als: in hoeverre moet er rekening worden gehouden met fouten van anderen?
NJ 1972, 278, Vermeulen/Lekkerkerker (Vogelplaag-arrest)
In dit arrest komt de vraag aan de orde in hoeverre iemand aansprakelijk gesteld kan worden op basis van art. 1401 OBW als hij handelt overeenkomstig een verleende vergunning maar daarbij wel schade of hinder toebrengt aan anderen. De Hoge Raad bepaalt in dit arrest dat dat afhangt van de ernst van de hinder en de omstandigheden waaronder de hinder plaatsvindt.
De Hoge Raad bepaalt: “dat het verkrijgen [..] van zo’n vergunning degeen die overeenkomstig die vergunning handelt, dan ook niet vrijwaart voor de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad“.
NJ 1982, 614, De Rijk/Dorpshuis Kamerik
Personeel van het Dorpshuis zet een vuilniszak buiten met daarin een emmer met een chemische, bijtende stof. De vuilnisophaler deponeert de zak in de vuilniswagen en krijgt daarbij de bijtende stof in zijn gezicht met blijvend oogletsel tot gevolg. De Hoge Raad beslist -in tegenstelling tot het Hof- dat er sprake is van onrechtmatigheid, omdat niet voldoende is beantwoord aan de zorgvuldigheidsnorm. Het personeel had bij twijfel over de inhoud van de emmer de vuilnisophaler moeten waarschuwen.
NJ 1989, 29, Staat/Daalder (Veenbroei-arrest)
Een 5-jarig jongetje loopt brandwonden op doordat hij weg is gezakt in veengrond waar sprake was van veenbroei. De Hoge Raad beslist dat wie een voor het algemeen publiek toegankelijk terrein beheert een waarschuwingsplicht heeft. De Staat is nalatig geweest door niet te waarschuwen voor veenbroei en is daarom gehouden aan een schadevergoeding voor het jongetje.
NJ 1992, 622, Dekker/Van der Heide
Hoe zit het met aansprakelijkheid bij het beoefenen van een sport? De vraag of er sprake is van een onrechtmatige gedraging bij het beoefenen van een sport moet volgens de Hoge Raad minder snel bevestigend worden beantwoord dan wanneer de gedraging buiten het sportkader plaats had gevonden. Het overtreden van een spelregel is in dit geval een factor die meeweegt bij het bepalen van de onrechtmatigheid. In casu, zo oordeelt de rechter, was sprake van het overtreden van een spelregel (die resulteert in een onrechtmatige daad), mede omdat de handeling ‘abnormal gevaarlijk [was] gelet op het – bij voetballers bekende – risico van knieletsel bij het in aanraking komen van een knie met een hard voorwerp’.
NJ 1994, 624, Hulsbosch/Broen (Taxusstruik-arrest)
Het gaat hier om een giftige plant. De Hoge Raad bepaalt dat de eigenaar van een plant, zolang deze eigenaar niet op de hoogte is van de giftigheid van de plant, niet verplicht is om de plant zó onder controle te houden dat deze – in het geval hij toch giftig blijkt te zijn – geen schade kan veroorzaken.
NJ 1996, 403, Werink/Hudepohl (Zwiepende tak-arrest)
Het tegen een tak schoppen waardoor een ander letsel oploopt. De Hoge Raad oordeelt dat een gevaarscheppende gedraging pas onrechtmatig is als de waarschijnlijkheid van schade door die gedraging zo groot is dat de dader zich ‘naar maatstaven van zorgvuldigheid’ van de gedraging had moeten onthouden.
NJ 1999, 69, Luykx/Bastiaansen
Een glastuinder ondervindt hinder van een bijenhouder (100 m van zijn kassen verwijderd). Is de hinder te beschouwen als een onrechtmatige daad? De Hoge Raad beslist dat dit mede afhangt van de aard, ernst en duur van de hinder en de door de hinder veroorzaakte schade. In beginsel hoeft alleen het verlies, veroorzaakt door de hinder, vergoed te worden. De Hoge Raad hecht veel waarde aan het feit dat de bijenhouder zijn bijen al hield, voordat de tuinder zijn bedrijf vestigde en besliste mede daarom dat het houden van de bijen niet als onrechtmatig te kwalificeren is.
NJ 2001, 300, Jansen/Jansen
Zusterlief helpt bij het verplaatsen van een kast. Om de kast door een deur te kunnen krijgen kantelt zij de kast horizontaal waardoor ze haar evenwicht verliest en de kast laat vallen. Haar zus raakt hijbij ernstig gewond en dientergevolge moet haar arm geamputeerd worden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad omdat de ‘mate van waarschijnlijkheid’ van het ontstaan van een ongeval, dusdanig laag is, dat de zus niet te verwijten valt dat ze de kast kantelde.
NJ 2005, 105, Hartman/Princess Juliana (Jetblast-arrest)
Wederom een art. 6:162 BW zaak. Vliegveld Princess Juliana waarschuwt voor een zgn. ‘jetblast’ middels waarschuwingsborden. Bij het opstijgen van een vliegveld wordt mevrouw Hartman gelanceerd en tegen rotsen geworpen. Is het plaatsen van deze borden voldoende om schuldaansprakelijkheid uit te sluiten? De Hoge Raad acht van doorslaggevende betekenis mede of het plaatsen van die borden leidt tot een handelen of nalaten waardoor het gevaar wordt vermeden.
NJ 2006, 244, Der Bildtpollen/Miedema
Het storten van met een schimmel (koprot) besmette uien als schapenvoer, met als gevolg het gevaar van verspreiding van de schimmel en daar eventueel uit voortvloeiende schade voor andere uien-telers. De Hoge Raad beslist dat pas sprake kan zijn van een onrechtmatige daad als de mate van waarschijnlijkheid van schade, als gevolg van de gedraging, zo groot is dat in het kader van zorgvuldigheid de gedraging had moeten onthouden (vgl. HR 9 december 1994, NJ 1996, 403).
RVDW 2007, 228, De Groot/Io Vivat Nostrorum Sanitas (Zeilongeval-arrest)
Een studentenvereniging organiseert een zeilweekendje. De Groot, lid van de commissie die het weekendje heeft georganiseerd, raakt door de explosie van een gasfles op de boot gewond en wil op basis van 6:162 BW de geleden schade vergoed zien. De Hoge Raad beslist dat De Groot de vereniging niet een gebrek aan toezicht kan verwijten omdat hij als commissielid ook heeft gedaan (het onvoldoende toezien) wat hij de vereniging verwijt. Ook is vast komen te staan dat voor een vereniging die een zeilweekend organiseert, geen verhoogde zorgvuldigheidsnorm geldt.
In verband met een geringe inspanning bij het bestuderen van ieder arrest afzonderlijk, kan het zijn dat bovenstaande samenvatting niet geheel nauwkeurig is en/of onjuistheden bevat. Verbeteringen of aanvullingen verneem ik graag per e-mail!
Geef een reactie