Hoe ben je in je jeugd in aanraking gekomen met het ondernemen?
Leuke en goede vraag, want: wat is ondernemen? De meeste mensen denken dan aan het starten van een bedrijf, maar voor mij is ondernemen nog iets veel fundamentelers. Ondernemen begint bij het niet voor lief nemen van je omgeving, de wereld. Kansen zien voor verbetering en die vervolgens proberen te realiseren, waardoor je waarde creëert voor andere mensen of bedrijven al dan niet in ruil voor een beloning. Dat heb ik al van jongs af aan. In de ogen van leraren op de middelbare school was ik altijd een beetje druk en lastig: ik stelde altijd de ingewikkelde vragen zoals de ‘waarom’-vraag. Op jonge leeftijd, ik was 12, begon ik vrijwilligerswerk te doen bij Het Net: een van de eerste en grootste internetproviders. Daar werd toen aan het internet gebouwd zoals we dat nu kennen en kwam die ‘waarom’-vraag goed van pas: het leverde interessante discussies op. Het leerde me te denken in oplossingen en niet in problemen. Persoonlijk vind ik het heel erg leuk om iedere keer op zoek te gaan naar verbeteringen. Dit is voor mij de grootste motivatie geweest om zelfstandig te gaan ondernemen, op mijn vijftiende startte ik mijn eerste bedrijf.
Hebben je ouders je hierin altijd de vrijheid gelaten/ondersteund?
Mijn ouders kregen al gauw het idee dat ik anders over dingen nadacht. Ze hebben wel geprobeerd om mij op het gebaande pad te krijgen, maar ze zagen ook dat ik veel plezier had op mijn eigen pad: ik was bezig met dingen die ik echt leuk vond en mij interesseerden. Solderen, programmeren, computers in elkaar zetten — dat was halverwege de jaren negentig heel ongebruikelijk voor een jonge tiener. Toen ze merkten dat ik me niet goed liet sturen, probeerden ze het tegenovergestelde en juist mijn energie de juiste kant uit te sturen door me bepaalde activiteiten te laten ondernemen: bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk. En terwijl we op de basisschool nog geen computerles hadden, mocht ik wel de computer van de rector repareren toen deze kapot ging.
Maar op de middelbare school realiseerde ik me dat ik niet leerde wat ik wilde leren, en dat ik wat ik buiten school deed — met technologie bezig zijn — leuker vond, en er ook nog eens een boterham mee kon verdienen. Ook mocht ik soms in de klas geen vragen van de docent meer beantwoorden — wat ik vaak deed — omdat de andere leerlingen daardoor minder vragen beantwoordden. Dat was natuurlijk niet echt fijn voor mijn motivatie: ik begon me minder welkom te voelen. Toen ontdekte ik dat de leerplicht in die tijd liep tot zestien jaar. Gelijktijdig begon mijn bedrijf serieus te groeien en ik begon te geloven dat ik misschien zonder middelbare school ook wel verder kon. Op een gegeven moment kwam ik ook in de situatie dat het minder goed ging op school: ik was constant in conflict met docenten die me wilden helpen en anderen die vonden dat ‘juist Danny’ het ‘reguliere lesprogramma moest (kunnen) volgen’. Dat leverde een enorme spanning op en dat wilde ik niet meer, ik hield niet van het reguliere lesprogramma, ik hield van de eigen leerschool die ik had opgetuigd: ik wilde stoppen met school. Mijn toenmalige vriendin en mijn ouders waren hier zwaar op tegen. Maar toch heb ik het gedaan. Toen ze zagen hoe overtuigd ik was, en ik goed had nagedacht over hoe ik het aan zou pakken als mijn plan zou mislukken met een helder plan B — terug de schoolbanken in — besloten ze om me toch te steunen.
In een artikel uit de Telegraaf stel je dat “Facebook veel meer macht in handen heeft dan wij, de gebruikers, denken”. Kun je uitleggen waar deze macht uit bestaat en moeten wij dit zien als een waarschuwing? Wat moet er volgens jou veranderen?
Wat je ziet is dat start-ups, in het bijzonder uit Silicon Valley en inmiddels soms uitgegroeid tot miljardenbedrijven, integraal deel zijn gaan uitmaken van wie we als mens zijn. Het zijn geen tools meer, geen hulpmiddelen, maar verlengstukken van onze hersenen. We zijn niet meer dezelfde persoon zonder laptop of telefoon, terwijl je vroeger een pen of potlood prima een dag thuis kon laten. We zijn afhankelijk geworden.
We kennen allemaal het verhaal van Facebook-oprichter Mark Zuckerberg. Hij gaf ons de oplossing om ons sociaal leven eenvoudiger, overzichtelijker en relevanter te maken, door het te bundelen op een platform. Momenteel zien we dat sociale platforms, zoals Facebook, een steeds belangrijkere rol spelen in de maatschappij. We zijn zo gewend geraakt dat we niet doorhebben dat de omvang van die platforms en daarmee de gemiddelde afhankelijkheid drastisch is toegenomen. Door de berichtendienst WhatsApp te kopen, en eerder Instagram, wil Zuckerberg zorgen dat zijn positie in de levens van honderden miljoenen mensen in toekomst veilig is gesteld. Ondertussen wordt heel veel informatie van (en over) ons opgeslagen in databanken die onderling aan elkaar gekoppeld (kunnen) worden. Waar ik me zorgen over maak is dat daarmee de autonomie van individuen in gevaar is gekomen. Autonomie wil in dit verband zeggen dat niemand méér mag weten over jou dan dat je zelf weet over jezelf. Dat je zelf de controle hebt over je eigen leven. Facebook, maar zeker ook Google, weet gemiddeld meer over de gebruiker dan de gebruiker over zichzelf. Het probleem is dat we momenteel als collectief niet sterk genoeg zijn om een privacy-vriendelijk af te dwingen of te gaan gebruiken. Het gevaar is dat Facebook weet welke ‘feiten’ omvergeworpen moeten worden in de perceptie van mensen om massaal bepaalde meningen te veranderen — daarmee wordt het een grote ‘meningenmachine’. Ik ben er dan ook bang voor dat we steeds meer de persoon worden die Facebook — of onze ‘vrienden’ aldaar — wil dat we worden, omdat daar geld aan te verdienen valt. Er wordt momenteel geen controle uitgevoerd op de algoritmen van de Google’s en Facebooks van deze wereld, die worden gebruikt om ogenschijnlijk objectieve informatie te presenteren. We weten niet hoe deze selectie plaatsvindt. Er zou een ‘algoritme-‘ of ‘Big Data-autoriteit’ moeten komen die ons tegen onze data beschermt.
Eind vorig jaar introduceerde Albert Heijn de nieuwe Bonuskaart. Er ontstond meteen forse kritiek omdat de privacy zou worden geschonden door die kaart. Wat is jouw visie?
Het was heel fascinerend dat de Albert Heijn de nieuwe Bonuskaart als iets nieuws introduceerde. De ‘nieuwe’ bonuskaart is, net als de ‘oude’, een plastic kaart met een barcode. Daar is niks nieuws aan. De voornaamste reden voor Albert Heijn om een ‘nieuwe’ bonuskaart te introduceren, was om te proberen om van meer gebruikers de privégegevens te krijgen — de meeste gebruikers van de oude bonuskaart gebruikten deze namelijk anoniem. Ook zagen ze dat mensen de kaarten regelmatig met elkaar uitwisselden waardoor de profielen die zij opbouwde kwalitatief van een lagere kwaliteit waren. De nieuwe bonuskaart is dus een marketingpoging geweest — die volgens mij aardig is mislukt — om meer mensen een persoonlijke kaart te laten gebruiken om zo te zorgen dat de kaart daadwerkelijk persoonlijk wordt. Met deze persoonlijke kaart wil de Albert Heijn zijn klanten extra passende kortingen en prullaria geven op basis van hun koopgedrag. De nieuwe bonuskaart draait dus eigenlijk om het verzamelen van meer privé-informatie van klanten en om de informatie vervolgens ook te koppelen aan de bestedingen. Albert Heijn wil door middel van deze bonuskaart weten voor welke aanbiedingen jij vatbaar bent. Met die kaart heb ik helemaal geen problemen, omdat je de vrijheid hebt om hem niet te gebruiken.
Echter, in Groot-Brittannië gebeurt er bij Tesco, een grote supermarktketen, iets wat ik helemaal niet oké vind. Behalve een soort bonuskaart, de Tesco Clubcard, is Tesco namelijk ook begonnen met het scannen van gezichten van klanten. Het is onbekend, of in elk geval niet te controleren, wat ze precies met die gezichtsinformatie doen. Ik hoop dat ze alleen analyseren of je een man of een vrouw bent, jong of oud bent en tonen ze vervolgens een op maat gemaakte advertentie bij de kassa. Maar als ze heel erg veel kwaad in de zin hebben, dan registreren ze jouw aankoop aan je gezicht. En als je daar iedere week boodschappen doet, dan hebben ze dus na een jaar 52 opnamemomenten van je gezicht.
Ze kunnen dan zien of je dikker aan het worden bent, of dat je net op vakantie bent geweest — je was er even niet en kwam getint terug. Of je alleen bent of shopt met je vriendin, of iedere keer een andere vrouw. Bovendien weten ze wat je over een heel jaar genomen precies aanschaft. De mate aan informatie die ze van je hebben is dusdanig groot dat zij in staat zijn om jou dingen aan te laten schaffen die je eigenlijk niet wilde kopen. Onze autonomie wordt dan dus beperkt.
In jouw reactie op verschillende artikelen uit ‘The Economist’ heb je het over de effecten van de ontwikkeling van de technologie op de menselijke arbeid. We worden steeds meer afhankelijk van de technologie. Juich je deze ontwikkeling toe, en zo ja wat zijn de keerzijden?
Technologie wordt gezien als autonoom, alsof het een plantje is: het plantje wordt — zo werkt de natuur — groter en groeit totdat het uiteindelijk een boom is geworden. We praten over deze ontwikkeling alsof het een wervelwind is die we niet kunnen stoppen. Dit is natuurlijk niet waar: we hebben de technologie en evolutie daarvan zelf in de hand en zo moeten we het ook zien.
Toch vind ik technologie heel erg mooi. Het heeft iets weg van kunst en kan schoonheid in zich hebben. Technologie helpt mensen om meer te doen in minder tijd en ook om het béter te doen. Het verkleint je afhankelijkheid van anderen. Dit is vooral fijn voor mensen die ziek en arm zijn omdat de kwaliteit van hun leven enorm toe kan nemen. Maar er is ook een schaduwzijde: in het bijzonder grote bedrijven, overheden en geheime diensten kunnen daar vervolgens misbruik van maken.
Aan de ene kant ben ik dus fan van technologie en de technologische ontwikkeling, en aan de andere kant heb ik er moeite mee dat de ontwikkeling van technologie niet te stoppen is, lijkt of zo wordt geschetst. Ook op het gebied van arbeid lijkt de opmars van technologie niet te stoppen. Wetenschappers hebben voorspeld dat de helft van banen in Amerika in de nabije toekomst geautomatiseerd en gedigitaliseerd kunnen worden. Maar waar niemand het over heeft, is of we dat wel wíllen. Niemand heeft het over waar we uiteindelijk naartoe willen met de technologische ontwikkelingen. Wordt de inhoud van dit interview over 20 jaar direct in de hersenen geïnjecteerd, zitten we dan de hele dag stil zitten en doen we niks meer fysiek? Zullen er geen ‘banen’ meer zijn zoals we ze nu kennen — krijgen we bijvoorbeeld de hele dag opdrachten van een computersysteem in ruil voor punten waar we onze lasten van betalen? — en zullen ambachten verdwenen zijn? Als we technologie niet anders gaan zien, meer als een hulpmiddel, zou dat wel eens de toekomst kunnen zijn. Wat we zouden moeten doen is eerst stellen wat een ‘ideaal leven’ is, mét alle mogelijke technologieën er bij inbegrepen, en hoe een ideale dag in een ideale wereld eruit ziet. Is dat wel een wereld waar menselijke inspanningen en gedachten en autonomie geen rol meer spelen? Ik denk dat niemand dat wil.
We lezen wekelijks bericht over aanvallen op overheidssites en banksites. Zijn we niet veel te kwetsbaar voor dergelijke aanvallen? Welke maatregelen zullen genomen moeten worden om dit te beperken/voorkomen?
Technologie en het gebruik ervan is niet honderd procent veilig en dat zal het ook nooit worden. Gemiddeld wordt het juist steeds minder veilig: er is meer technologie, het wordt vaker en meer gebruikt, vaker en meer aangevallen, er komen meer (versies van) softwareprogramma’s die ontwikkelaars allemaal, tegelijkertijd, veilig moeten houden. Verschillende soorten devices: niet alleen computers, maar ook laptops, smartphones, tablets, smartwatches en Google’s Glass: we krijgen dus ook steeds meer te maken met de nadelige kanten van de technologie, ook omdat we er mee worden geconfronteerd dat technologie niet altijd doet wat we willen of hopen. Een actueel voorbeeld is de verdwijning van het vliegtuig van Malaysia Airlines, MH370. Wat daar precies mee is gebeurd zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen. We zullen meer dan ooit rekening moeten houden met het ook uit kunnen vallen en niet-functioneren van technologie waar de samenleving en onze privé-levens steeds meer op zijn gebouwd. Daarom adviseer ik mijn consultancyklanten ook om te werken aan een “plan O”, een plan Offline. Dit betekent dat je als organisatie, naast wat je allemaal digitaal en elektronisch doet, in staat moet zijn met beperkte kosten in een beperkte tijd te switchen naar een offline strategie. Dat betekent dus dat overheden in staat moeten zijn om burgers offline te bedienen en banken moeten in staat zijn om ook als systemen het niet doen, toch op een bepaalde manier geldbiljetten uit te geven of financiële transacties mogelijk te maken. Je ziet op heel veel plekken dat er geen offline alternatief meer bestaat. Dat gaat in de toekomst een keer mis.
Naast de werkzaamheden voor je eigen bedrijf, ben je ook een tijdje parttime als paralegal werkzaam geweest bij SOLV Advocaten. Wat is je uit die tijd het meest bijgebleven?
Wat ik heel mooi vond bij zo’n gespecialiseerd advocatenkantoor is dat je ziet hoe belangrijk je cliënten zijn en hoe belangrijk je kennis is. Beiden stonden daar centraal. In de wandelgangen of tijdens de lunches werd er altijd gesproken over zaken, nieuwe wetten, nieuwe uitspraken van rechters en hoe-de-cliënt-zo-goed-mogelijk-te-helpen. Dat vond ik heel erg mooi om te zien. Dit aspect ontbreekt wel bij grote bedrijven, banken en verzekeraars: daar gaan niet alle gesprekken over het verbeteren van de dienstverlening. Wat ik ook zag, was hoe belangrijk medewerkers zijn in een organisatie, ik mocht werken met zó’n mooi en gemotiveerd team. Het is mij ook bijgebleven dat het ongelooflijk hard werken is, maar je moet in je leven ook écht iets gaan doen wat je zó leuk vindt dat je dit iedere dag zou willen doen. En ontdekken waar precies je passie ligt, dat wil zeggen, wat je zo leuk vindt dat je er iedere dag van je leven aan wilt wijden en dat je zelfs bereid bent om af en toe om vijf uur ‘s ochtends op te staan of naar bed te gaan. In het huidige onderwijs gaat het echter heel erg om kennis en competenties, maar het gaat nooit om wat een jongere daadwerkelijk wil. Daar kom je dus alleen achter door zélf te proeven, te proberen en door op pad te gaan. Ik heb het heel erg naar mijn zin gehad bij SOLV.
Wat is je grootste passie naast ondernemen?
Mijn piano en het piano spelen, iets wat ik van mezelf eigenlijk ook iedere dag moet doen. Als ik in het buitenland ben, probeer ik ook zoveel mogelijk in hotels te overnachten waar ze ook een piano hebben staan. Verder houd ik heel erg van fotografie en ben ik de laatste tijd ook aan het experimenteren met film.
Heb je nog tips voor studenten?
Solliciteer niet naar een baan of functie, maar probeer de persoon te vinden voor wie je wilt gaan werken. Dat is geen recruiter, tenzij je zelf recruiter wilt worden, maar bijvoorbeeld de directeur, manager, ondernemer of de afdelingsleider. Probeer met hem of haar in contact te komen, van tevoren te bepalen hoe je hem of haar kunt helpen en vervolgens in gesprek te gaan over dat je dat graag een tijdje wilt gaan doen om jezelf te bewijzen. Vrijwillig. Dan ontdek je vanzelf, wederzijds, of het een succesvol huwelijk wordt. En of ze wel werkzaamheden hebben waar je blij van wordt, goed in bent en in kunt en wilt groeien.
Eenmaal binnen het bedrijf moet je langzaam het eilandje gaan veroveren door te netwerken, te zorgen dat iedereen je kent, goed te presteren. Ervoor zorgen dat ze je leuk vinden om mee te werken en dat je van grote waarde bent. Als ze je nodig hebben, geven ze je vanzelf een baan. Hebben ze te weinig budget om je direct aan te nemen? Dan ben je wel een van de eersten die ze opbellen om bij ze te komen solliciteren.
Danny Mekic’ (1987) is in 2009 uitgeroepen tot “Meest succesvolle jonge ondernemer van Nederland”, jurist en expert op het gebied van technologie. Momenteel werkt hij vanuit zijn derde bedrijf NewTeam als management consultant voor Raden van Bestuur van grote organisaties in binnen en buitenland, maar ook overheidsinstellingen zoals de FIOD en het CJIB.
Dit interview is afgenomen door Jurist in Bedrijf van de Universiteit van Maastricht voor hun magazine “JiBulletin“.
Geef een reactie